21098 |
lijnzaadmeel |
lijzensmeel:
lezǝmsmɛ̄ǝl (L245p Meterik)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
20904 |
limonade |
limonade:
liemenade (L245p Meterik)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
24821 |
lindeblad |
lindeblad:
lindenblaad (L245p Meterik)
|
lindeblad [SGV (1914)]
III-4-3
|
21478 |
liniaal |
lijnhout:
lijnholt (L245p Meterik),
perk:
perk (L245p Meterik),
perkenhoutje:
perkenhöltje (L245p Meterik)
|
liniaal [SGV (1914)]
III-3-1
|
26973 |
linie-ijzer |
lijnijzer:
linīzǝr (L245p Meterik)
|
Bij de maatschappijvervening een minder gebruikt snij-ijzer. Het wordt hier voornamelijk gebruikt voor het afsnijden van putten of voor het over een grote afstand afbakenen van de veenderij. [II, 39]
II-4
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (L245p Meterik)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lup (L245p Meterik),
løp (L245p Meterik)
|
lip [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
18051 |
litteken |
litteken:
litteike (L245p Meterik),
littei̯kə (L245p Meterik)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
27054 |
loeg |
loeg:
lux (L245p Meterik)
|
Opgevlijde turfrand. [II, 89a]
II-4
|
27080 |
loegen van de bovenlast |
loegen:
lugǝ (L245p Meterik)
|
Lagen maken op de bovenlast van het schip. [II, 90g]
II-4
|