e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mettekoven

Overzicht

Gevonden: 793
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geheel afgeschoren wolvacht vacht: vāx (Mettekoven) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
gehemelte gehemelte: chehīmelte (Mettekoven) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
geitestal geitestal: gęi̯ǝtǝ[stal] (Mettekoven) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
geknotte wilg wissenboom: wissebom (Mettekoven, ... ) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] III-4-3
gekruld haar gekruld haar: chekrelt hōͅr (Mettekoven) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: ich ben mèn cheͅlt kwēt (Mettekoven) Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] III-3-1
gelijken (op) gelijken: geleke (Mettekoven) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4
geloven geloven: chelöve (Mettekoven) Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3
geluk geluk: gəløk (Mettekoven) Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)] III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben gelukvogel: chelø͂ͅkvo͂ͅchel (Mettekoven) Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)] III-1-4