e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mettekoven

Overzicht

Gevonden: 793
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grond, aarde aarde: jāt (Mettekoven) De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8
grootmoeder grootmoeder: chrutmèùr (Mettekoven), cf. VD s.v. "IV. Moer"gemeenz.: moeder  chrutmèùr (Mettekoven) grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2
grootvader grootvader: chrutvaar (Mettekoven, ... ) grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2
grote boerderij geleg: gǝlīǝx (Mettekoven), winning: weneŋ (Mettekoven) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
grove stem grove stem: grōͅvə ste.m (Mettekoven) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
guit, schalk grimassenmaker: grimasəmøkər (Mettekoven) guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)] III-1-4
gulden gulden: Xø͂ͅlde (Mettekoven) gulden [ZND 35 (1941)] III-3-1
gulden mis gulden mis: chø͂ͅlde māis (Mettekoven) Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3
haagappel spikken: zie ook ZND01, a-m en u 79, apart ingevoerd  spikke (Mettekoven) haagappel, kleine steenvrucht vd haag- of meidoorn [ZND 24 (1937)] III-4-3
haagwinde pispot: pispot (Mettekoven), pispotten: pispøt (Mettekoven), spispot: spīspø̄t (Mettekoven) Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [Goossens 1b (1960)] || hagewinde [ZND 01 (1922)] I-5, III-4-3