25154 |
ijspegel |
ijspiel:
ēͅspille (P193p Mettekoven)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
18913 |
ijver |
ijver:
hi eͅt vø̄l īver (P193p Mettekoven)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
ps. omgespeld volgens Frings.
ēͅzeͅl (P193p Mettekoven)
|
ijzel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
ēͅzeͅlt (P193p Mettekoven, ...
P193p Mettekoven)
|
ijzelen [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
25447 |
ingezouten |
gezouten:
xǝzātǝ (P193p Mettekoven)
|
Dit lemma sluit volledig aan bij het lemma ''het vlees conserveren''. In de Leuvense vragenlijsten 1a-m en 27 werd naar het begrip "ingezouten" gevraagd. Deze twee vragen worden hier als apart lemma gehonoreerd. [L 1a-m; L 27, 40; Veldeke 22, 67]
II-1
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
afkappen:
ǭfkapǝ (P193p Mettekoven)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
21498 |
inkt |
inkt:
da is blauwa aink (P193p Mettekoven)
|
Blauwe inkt. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
25607 |
inschieten |
indoen:
endyn (P193p Mettekoven)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
21562 |
italiaan |
italiaander:
da is ēͅne Italia͂nder (P193p Mettekoven)
|
Dat is een Italiaan. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18259 |
jak |
golf:
golf (P193p Mettekoven)
|
jak (kort vrouwenkledingstuk) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|