20110 |
leeuwenbek |
schaapmuiltje:
-
schoipmŏlke (P193p Mettekoven)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
24895 |
lente, voorjaar |
opgang:
ps. omgespeld volgens Frings. ps. de k staat wat hoger geschreven.
oͅpgaŋk (P193p Mettekoven)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
geslepen kerel:
xə slaaipə kjāl (P193p Mettekoven)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)]
III-1-4
|
19383 |
leunstoel |
zetelstoel:
zɛtəlstūl (P193p Mettekoven, ...
P193p Mettekoven)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
20198 |
leven |
leven:
znd 34, 82a;
leve (P193p Mettekoven)
|
leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
léév (P193p Mettekoven),
lééve (P193p Mettekoven)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34]
III-2-2
|
24342 |
libel en waterjuffer |
waterjuffer:
wetterjuffer (P193p Mettekoven)
|
waterjuffer, libel [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
17540 |
lichaam |
lichaam:
Mensen
licham (P193p Mettekoven)
|
het lichaam [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
kort van stof:
ook materiaal znd 28, 49
koͅt vàn stoͅu̯f (P193p Mettekoven)
|
kregel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
schoollied, ernstig lied (als tegenhanger van steuk en lietje)
lied (P193p Mettekoven),
liedje:
meest gebruikt (als tegenhanger van lied en steuk)
lidtje (P193p Mettekoven),
stuk:
vrolijk lied, luimig schoollied, straatlied (als tegenhanger van lied en lietje)
stø͂ͅk (P193p Mettekoven)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|