30887 |
pek |
hars:
hās (P193p Mettekoven)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|
30885 |
pekdraad |
harstedraad:
hāstǝdrǭt (P193p Mettekoven)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|
21415 |
pennenhouder |
pennensteel:
pennesteil (P193p Mettekoven)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33568 |
peterselie |
petersel:
pai̯təršeͅl (P193p Mettekoven)
|
[ZND 05 (1924)]
I-7
|
21063 |
peul |
schaal:
sxo͂ͅl (P193p Mettekoven)
|
groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
sxōͅl (P193p Mettekoven)
|
[ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
pōͅle (P193p Mettekoven)
|
[ZND 40 (1942)]
I-7
|
20876 |
pijpensteel |
roer:
rūr (P193p Mettekoven)
|
Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
22366 |
pinkelhoutje |
pikje:
pikske (P193p Mettekoven)
|
Hoe heet het kleine stokje uit 65a dat wegvliegt? [ZND 34 (1940)]
III-3-2
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
pingse (P193p Mettekoven)
|
Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|