e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mettekoven

Overzicht

Gevonden: 793
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wei wei: wā.i̯ (Mettekoven), wāi̯ (Mettekoven) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
welig, gelp ferm: ferm (Mettekoven) Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.] I-4
wenkbrauw wenkbrauw: wēinbrōwə (Mettekoven) dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)] III-1-1
wesp bij: bi (Mettekoven) wesp [ZND 27 (1938)] III-4-2
wiel rad: rāt (Mettekoven), meervoud  rār (Mettekoven) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wilde zuring surkel: sȳrkǝl (Mettekoven) Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.] I-3
wilgenkatje katje: kāi̯tjes (Mettekoven) katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)] III-4-3
wimper wimper: wimpers (Mettekoven) lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)] III-1-1
winkelkorf armkorf: e͂rmkørf (Mettekoven) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: wenne (Mettekoven) III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] III-3-2