e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gieten, hard regenen gutsen: gutsje (Mheer), götsje (Mheer), het regent dat het zeikt: ’t rengent dat ’t zekt (Mheer), klotsen: et water kloetst  kloetst (Mheer) gutsen [ZND 24 (1937)] || hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)] || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] III-4-4
gieter gieter: gèter (Mheer) gieter [SGV (1914)] III-2-1
gif vergif: vergif (Mheer) Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)] III-1-2
giftige paddestoel bovist: giftige --; gecombineerd met ZND 5 040  boo:vieste (Mheer), vergiftigde champignon: WLD  vergiftige zjampeljong (Mheer) paddestoel [ZND 15 (1930)] || paddestoel, Een vergiftigde ~ in het algemeen (duivelskaas). [N 92 (1982)] III-4-3
gispen, geselen gorzen: goerzje (Mheer) slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)] III-1-2
gist gist: gɛst (Mheer) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1
glacé glac (fr.): glacee⁄s (Mheer) handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)] III-1-3
glad, glijdend glad: glad (Mheer, ... ), glats: glets (Mheer), glatsig: gletsig (Mheer, ... ) glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-4-4
gladde ijzerdraad ronde draad: ronǝ drǭt (Mheer) Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.] I-8
glasgordijn gordijn: gerdieng (Mheer) Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)] III-2-1