e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glazenkast glazerenkast: glazere kaast (Mheer) Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)] III-2-1
glijbaan roetsjbaan: roetsjbaan (Mheer) Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
glijden kaaien: käje (Mheer), kèjjen (Mheer), roetsjen: roetsje (Mheer), rutschen (du.): roetsje (Mheer), schuiven: sjŭŭve (Mheer, ... ), slidderen: sjliddere (Mheer), slijden: Zoals de jongens op het ijs.  shlieje (Mheer) glijden [SGV (1914)] || Glijden. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] III-1-2, III-3-2
glimlachen monkelen: moonkele (Mheer) onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)] III-1-4
glimworm glimworm: glumwörm (Mheer), vuurbeestje: vuurbiesjke (Mheer), vy(3)̄rbīškə (Mheer), WLD  vuur bíesjke (Mheer), vuurbiesjke (Mheer), vuurwormpje: vuurwörmpke (Mheer), ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299  vuurwörmpke (Mheer) glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)] III-4-2
gloed hits: hets (Mheer) Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)] III-2-1
gluiperd gluiper: gluiper (Mheer), gluiperd: gluuperd (Mheer) een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)] III-1-4
gluiperig gluiperig: gluuperig (Mheer), loeretig: lōēretig (Mheer) gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4
goed opschieten met zijn werk opschieten: opsjeeëte (Mheer) goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)] III-1-4
goedheid goedeheid: ook materiaal znd 24, 20  goojeheit (Mheer) goedheid [ZND 01 (1922)] III-1-4