e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mondharmonica mondmonica: mōntmonika (Mheer) Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondstuk embouchure (fr.): ammezjuur (Mheer) Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)] III-3-2
mondvol bof: enne boo:f biete (Mheer), mondvol: moondvol (Mheer) de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] || hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4
monnik monnik: monnik (Mheer), pater (lat.): enne paatter (Mheer) Een monnik. [ZND 31 (1939)] || monnik [SGV (1914)] III-3-3
monnikskap monnikskap: WLD  monnikskap (Mheer) Monnikskap (aconitum napellus). De bloemen zijn licht- of donkerblauw, soms ook wit of blauw met wit, groeien in dichte trossen. De wortel bestaat uit twee aaneen gegroeide bietvormige delen. De gehele plant is zeer vergiftig, voor de mens zelfs de honing [N 92 (1982)] III-4-3
mooi, helder weer vast weer: vast wèèr (Mheer) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] III-4-4
mopperen knoteren: Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.  knottere (Mheer), pruttelen: pruttele (Mheer) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
morgengebed morgensgebed: mörgesgebed (Mheer) morgengebed [SGV (1914)] III-3-3
morsen knoddelen: knoddele (Mheer) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
mossel mossel: mossel (Mheer, ... ) mossel [SGV (1914)] III-2-3