e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rij, wiers rabat (fr.): ra`bat (Mheer), rol: rǫl (Mheer) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijbroek rijbroek: riejbrook (Mheer) rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijden varen: vare (Mheer) zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)] III-3-1
rijglaars rijggamasche: riej-kamasj (Mheer) laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)] III-1-3
rijkdom rijkdom: rigdom (Mheer) rijkdom [RND] III-3-1
rijksveldwachter garde (<fr.): gard (Mheer) een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)] III-3-1
rijkswachter gendarme (fr.): sjenderm (Mheer) een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)] III-3-1
rijp rijp: rīēp (Mheer) rijp [RND] III-2-3
rijp vormen, rijpen rouwvrosten: (t.t.)  ⁄t roevrost (Mheer), (v.t.t.)  ⁄t hat geroevrost (Mheer) vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijp, rijmx rijm: riem op de buim (Mheer), rouwvrost: roevros (Mheer), rōēvros (Mheer), rōēvrost (Mheer) rijm (op boomen) [SGV (1914)] || rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijp, rijm [DC 48 (1973)] III-4-4