e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strowis stroo(i)ewis: štrøi̯ǝwø̜š (Mheer), wis: weš (Mheer) Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.] I-4
strozak strozak: sjtruuëzak (Mheer) Met stro gevulde matras (bulster, paljas, strozak) [N 79 (1979)] III-2-1
struik (alg.) struik: stroek (Mheer) struik [ZND 32 (1939)] III-4-3
struikelen struikelen: schtrukele (Mheer), sjtrŭŭkele (Mheer) struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
struikrover rover: rover (Mheer) een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)] III-3-1
struma struma: sjtruma (Mheer) Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
stuifsneeuw poedersneeuw: poejersjnieë (Mheer) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] III-4-4
stuifzand mul: mul (Mheer) stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4
stuifzwam koe-veest: WLD  kooë-vīēst (Mheer) Stuifzwam: het vruchtlichaam is ei- tot peervormig en scheurt bij rijpheid van de sporen aan de top open; de jonge exemplaren zijn eetbaar (stuifbal, aardbuil, wolfsvrees, domper, foens, poefer, bovist). [N 92 (1982)] III-4-3
stuiken putjewerpen: pötsche werpe (Mheer), pötsche werpen (Mheer), stuiken: sjtoeke (Mheer, ... ) 1. Stoten; -2. Knikkeren in een kuiltje. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten]. [N 88 (1982)] || stuiken {knikkers - in een kuiltje} [SGV (1914)] III-3-2