e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tranende ogen leepse ogen: lepsche ouge höbbe (Mheer), loopogen: loopooge (Mheer), zijpogen: mit ziepoage (Mheer) leepogig [SGV (1914)] || oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gaank (Mheer) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2
trap trap: eine schmale trap (Mheer), trap (Mheer) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
trapleer trapledder: trapludder (Mheer) trapleer [DC 39 (1965)] III-2-1
trapleuning leen: lē̜n (Mheer) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trappelen trappelen: trappele (Mheer) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
traproede roede: rooj (Mheer) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] III-2-1
trechter trechter: trechter (Mheer), treͅi̯tər (Mheer), trèjte (Mheer) trechter [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)] III-2-1
trede trap: trap (Mheer) Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] II-9
trein trein: treen (Mheer) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] III-3-1