e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitstellen uitstellen: ōētsjtelle (Mheer) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4
uitvlucht uitvlucht: ōētvlucht (Mheer) wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4
uitwerpselen van het paard paardskeutelen: pērškøtǝlǝ (Mheer), paardsstront: pēršštrǭnt (Mheer) [A 9, 24b] I-9
uitwerpselen van koeien flat: flat (Mheer), koeienflat: kōǝflat (Mheer) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
unster ponder: mèt eine punger wêge (Mheer), punger (Mheer) unster (balans) [SGV (1914)] || unster {met een - wegen} [SGV (1914)] III-3-1
vaandel drapeau (fr.): drapeau (Mheer) De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaandeldrager drapeaudrager: drapeaudreeger (Mheer) Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaars rind: rīnt (Mheer), vaars: vērš (Mheer), vɛrš (Mheer) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatdoek schotelsplag: šōtəlsplak (Mheer, ... ), šoͅtəlsplak (Mheer) vaatdoek [SGV (1914)] || zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)] III-2-1
vadem, maat van uitgestrekte armen gelacht: (s.n.)  gelacht (Mheer) vadem III-4-4