e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huiszwaluw zwarbel: zjwèèrbel (Mheer) huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren huiveren: huivere (Mheer), schudderen: sjoetere (Mheer, ... ), sjōētere (Mheer) huiveren [SGV (1914)] || Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schudderig: sjōēterig (Mheer) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering schudder: nne sjōēter (Mheer) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hul hul: höl (Mheer) hul (kap) [SGV (1914)] III-1-3
hulp vragen vragen: vraoge (Mheer) iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)] III-3-1
hulp, bijstand hulp: hulp (Mheer) de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)] III-1-4
hulst stachelder (pseudo-du.): WLD  stjàchelder (Mheer) De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)] III-4-3
huppelen huppelen: hoepele (Mheer) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)] III-1-2
hurken (zich) hukken: hukken (Mheer), (zich) hurken: hörke (Mheer) hukken [SGV (1914)] || hurken [SGV (1914)] III-1-2