17604 |
kaakgestel |
kakement:
kakement (Q196p Mheer)
|
kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
de maan schijnt:
dr mond sjiengt (Q196p Mheer),
kletskop:
nne kletsjkop (Q196p Mheer)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kø̜m (Q196p Mheer),
kø̜̄m (Q196p Mheer)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krepkes (Q196p Mheer)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24676 |
kaardenbol |
kaarddistel:
kaardedistel (Q196p Mheer),
kaardenbol:
WLD
kaardebol (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
kaardendistel:
kaarde dìstel (Q196p Mheer)
|
[N 92 (1982)]kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)] || Weverskaarde (dipsacus fullonum 120 tot 150 cm groot. De plant heeft een krans van lange, rechtopstaande schutbladeren. De schutblaadjes steken uit boven het purperen blad en eindigen in buigzame of stijve stekels. Vroeger in Limburg gekweekt en daar we [N 92 (1982)]
I-7, III-4-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
keͅrts (Q196p Mheer)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
19422 |
kaarsendomper |
domper:
doomper (Q196p Mheer)
|
Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22392 |
kaart met prentje |
beeldje:
beeldsje (Q196p Mheer),
prentje:
preentsje (Q196p Mheer)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:rtə (Q196p Mheer)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
raffelen:
raffele (Q196p Mheer)
|
Kaarten bijnemen [rafelen, fretten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|