23308 |
kalot |
kalotje (<fr.):
kalutsje (Q196p Mheer)
|
kalot, kruinmutsje voor priesters {afb} [plekkertje, klets, kelotje, kadots] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
34170 |
kalven |
kalven:
kau̯vǝ (Q196p Mheer),
kǭvǝ (Q196p Mheer)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kāvǝr[stal] (Q196p Mheer),
kǭvǝr[stal] (Q196p Mheer)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
18725 |
kam |
kam:
kaamp - kēm (Q196p Mheer),
kamp (Q196p Mheer),
kāmp (Q196p Mheer),
wie ich ⁄t wol kemme gong m⁄nne kaamp kepot (Q196p Mheer)
|
kam [SGV (1914)] || kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 27 (1938)] || Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] || Min of meer getande, rode, vlezige uitwas op de kop van kippen. [A 39, 3c; monogr.]
I-12, III-1-3
|
19453 |
kamerstoel |
kakkestoel:
kakkesjtooël (Q196p Mheer)
|
Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24509 |
kamille (alg.) |
gele sint-jansbloem:
Gele kamille (Anthemis tinctoria L.) de Sint Jansblom is de margriet*
gèèl Sint Jansblom (Q196p Mheer),
kamille:
kamille (Q196p Mheer),
Matricaria L. of Anthemis L.
kamille (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
Matricaria L. of Anthemis L. o.g.v. vraag 004.
kamille (Q196p Mheer)
|
gele kamille [DC 50 (1975)] || kamille [DC 50 (1975)], [DC 50 (1975)], [DC 50 (1975)], [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
18638 |
kamizool |
kamizool (<fr.):
Vest.
kammezol (Q196p Mheer)
|
kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
kèm (Q196p Mheer),
kèmme (Q196p Mheer),
wie ich ⁄t wol kemme gong m⁄nne kaamp kepot (Q196p Mheer)
|
kammen [ZND 27 (1938)] || kammen (ww.) [SGV (1914)] || Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
22336 |
kampen |
kavelen:
kavele (Q196p Mheer)
|
Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24704 |
kamperfoelie |
kamperfoelie:
WLD
kamperfoelie (Q196p Mheer)
|
Wilde kamperfoelie (lonicera periclymenum 150 tot 300 cm grote klimplant met houtige stengels; de bladeren zijn tegenoverstaand en meestal gaafrandig; de bloemen staan in (schijn)kransen of hoofdjes met een lange kroonbuis, geelachtig wit of purperrood [N 92 (1982)]
III-4-3
|