24463 |
kleine schadelijke zoogdieren |
ongedierte:
oongedeerte (Q196p Mheer)
|
schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
kleigeld (Q196p Mheer),
kleygèlt (Q196p Mheer)
|
kleingeld [SGV (1914)], [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kindskind:
kinskeent (Q196p Mheer),
kleinkind:
kleikind (Q196p Mheer),
kleinkinder:
alleen meervouw bestaat
klĭĕngkīēnder (Q196p Mheer)
|
kleinkind [SGV (1914)] || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24450 |
kleinste dier van het nest |
krakje:
WLD
e krekske (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33912 |
klemhoef |
klemhoef:
klɛmhōf (Q196p Mheer)
|
Een hoef waarvan de achterste helft te nauw is en waarvan de verzenwand in plaats van naar buiten naar binnen gebogen is. Klemhoef kan langzaam ontstaan door het te veel versnijden van de straal en de drachten, evenals door te grote droogte van de hoeven, te hoge kalkoenen en te weinig beweging. [A 48A, 17; N 52, 32b]
I-9
|
18626 |
klep (van pet) |
klep:
klep (Q196p Mheer)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23215 |
klepel |
klepel:
de kleepel van de klok (Q196p Mheer),
klêpel (Q196p Mheer)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || klepel [SGV (1914)]
III-3-3
|
22377 |
kleppers |
kleppers:
klepper (Q196p Mheer)
|
Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
kwebbelen:
Van Dale: kwebbelen, veel en rad praten, ratelen; (gew.) ruzie hebben.
kwebbele (Q196p Mheer),
wauwelen:
Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.
wowwele (Q196p Mheer)
|
praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21371 |
kletsen [snateren] |
snateren:
schnatere (Q196p Mheer)
|
snateren [SGV (1914)]
III-3-1
|