e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kortwieken kortwieken: kortwēkǝ (Mheer), stoepen: stupǝ (Mheer) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kostbaar kostbaar: kòsber (Mheer) veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)] III-3-1
koster koster: d’r keuster (Mheer), kə.stər (Mheer) koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kosgenger (Mheer), kôstgenger (Mheer) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [SGV (1914)] III-3-1
kostschool kostschool: kossjoeël (Mheer) een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: karbonaat (Mheer) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3
koud, mistig en somber weer dampetig (weer): daampetig (Mheer), dampetige lucht: ⁄n daampetige loojt (Mheer), dompetig (weer): doompetig wèèr (Mheer), donker (weer): donker wèr (Mheer), monketig (weer): monketək wèr (Mheer), mottig (weer): mottig (Mheer), schuiverig (weer): sjoeterig (Mheer), triestig (weer): treëstig wèèr (Mheer) donker [~ weer] [SGV (1914)] || koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude mist koude damp: ⁄nne kowwe daamp (Mheer) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs bijs: bīēs (Mheer), koude wind: eine kauwe wind (Mheer), enne kouwe weent (Mheer) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
koudvuur koudvuur: kaodvuur (Mheer) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)] III-1-2