22877 |
midvoor |
middenvoor:
midde-veur (Q196p Mheer)
|
Midvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
24352 |
mier |
aamzeik:
hōēmzeek (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
gewoon spellingsysteem
hōēmzeek (Q196p Mheer),
ook in ZND 08, 152a
hoomzeik (Q196p Mheer)
|
mier [ZND 01 (1922)] || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] || mier, alg. [DC 43 (1968)] || mier, zwarte [DC 43 (1968)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
aamzeikenei:
gewoon spellingsysteem
hōēmzeeke-ei (Q196p Mheer)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24424 |
mierenhoop |
aamzeikennest:
gewoon spellingsysteem
hōēmzeekenìst (Q196p Mheer)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikke (Q196p Mheer),
mîkə (Q196p Mheer)
|
lonken (mikken) [RND] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
millimeter (Q196p Mheer)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
miltvuur (Q196p Mheer)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
20285 |
min, voedster |
min:
min (Q196p Mheer)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19360 |
minachten; minachtend |
kleineren:
kleineere (Q196p Mheer)
|
blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18795 |
minderen |
afkanten:
dichtmaken
aafkaante (Q196p Mheer),
minderen:
mindere (Q196p Mheer)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)] || minderen [SGV (1914)]
III-1-3
|