26147 |
muilband |
pijpenband:
pīpǝbant (Q196p Mheer)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moelpère (Q196p Mheer),
moelpèèr (Q196p Mheer)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
slets:
sjloetse (Q196p Mheer),
slof:
sjloeffe (Q196p Mheer),
sjloffe (Q196p Mheer)
|
Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] || Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
moes (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
mōēs (Q196p Mheer)
|
muis [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
24437 |
muis (mv.) |
muis (mv.):
muus (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
muizen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muisje:
korte uu
t mŭŭske (Q196p Mheer)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
moeze (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
moezze (Q196p Mheer)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)] || muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
24926 |
mul (zand) |
mul:
möl (Q196p Mheer),
murg:
murch (Q196p Mheer)
|
mul [SGV (1914)]
III-4-4
|
33687 |
mulle grond |
mul:
møl (Q196p Mheer)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
18632 |
muts met pompon |
muts:
muts (Q196p Mheer)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|