32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
gromǝt (Q196p Mheer),
grǫmǝt (Q196p Mheer),
nagras:
nǭgras (Q196p Mheer)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bē.k (Q196p Mheer),
loop:
lø̄p (Q196p Mheer)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ing (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
krimpelijk:
krèèmpelik (Q196p Mheer),
nauw:
nɛ̄j (Q196p Mheer)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
af:
dàd iz ááf (Q196p Mheer),
conscientieus:
consciéntieus (Q196p Mheer),
precies:
dà dis prəsīēs (Q196p Mheer),
hééə is prəsīēs (Q196p Mheer)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
navel (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20282 |
navelbandje |
navelbandje:
navelbendsje (Q196p Mheer)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
neen
nèèf (Q196p Mheer)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neef:
nève (Q196p Mheer),
neet:
gewoon spellingsysteem
’n nīēt (Q196p Mheer)
|
neet [SGV (1914)] || neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoger:
neugenuiger (Q196p Mheer),
neugenŭŭjer (Q196p Mheer)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17629 |
nek |
nek:
nàk (Q196p Mheer)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|