17698 |
nier |
nier:
n neer (Q196p Mheer)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18094 |
niersteen |
niersteen:
neersjteen (Q196p Mheer)
|
Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34154 |
niet drachtig |
mans:
mǭs (Q196p Mheer)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
24716 |
niet gedijen |
verkreupelen:
WLD
verkröppele (Q196p Mheer)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20167 |
niet zindelijk |
nog niet proper:
nog neeët prooëper (Q196p Mheer)
|
onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18921 |
nietsnut |
niksnuts:
nieksnuts (Q196p Mheer),
niksnutter:
nieksnutter (Q196p Mheer)
|
een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
donkere maan:
donke maon (Q196p Mheer),
jong licht:
jonkleejt (Q196p Mheer)
|
maan [donkere ~] [SGV (1914)] || nieuwe maan
III-4-4
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
nŭŭjs (Q196p Mheer),
nüts (Q196p Mheer)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)] || nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
nuschäärig (Q196p Mheer),
nuujsjierig (Q196p Mheer)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)] || nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
gapen:
gape (Q196p Mheer)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|