33501 |
notendop |
schaal:
WLD
sjaal (Q196p Mheer)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|
21706 |
notulen |
notulen:
notule (Q196p Mheer)
|
het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18334 |
nylonkous |
nylon:
nylons (Q196p Mheer)
|
nylonkousen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18938 |
obstakel |
oponthoud:
oponthaod (Q196p Mheer)
|
iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]:
vurdenooën (Q196p Mheer),
ochtend:
mörge (Q196p Mheer)
|
s morgens) [N 91 (1982)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
24947 |
oever |
kant:
kaant (Q196p Mheer),
Opm. v.d. invuller: oever bestaat hier niet.
kaant (Q196p Mheer),
oever:
over (Q196p Mheer),
oeverkant:
overkant (Q196p Mheer)
|
oever [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] || oeverhelling [SGV (1914)]
III-4-4
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
momentje:
(ə) memèèntsje (Q196p Mheer),
(= momentje!).
mèèntsje (Q196p Mheer)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)] || ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
dikke noot:
-
dikke noöt (Q196p Mheer),
noot:
neuat (Q196p Mheer),
neut (Q196p Mheer),
nooat (Q196p Mheer),
noot (Q196p Mheer)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
17636 |
oksel |
oksel:
dr oksel (Q196p Mheer)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25339 |
okshoofd, maat van 735 liter |
okshoofd:
okshoofd (Q196p Mheer)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 735 liter [okshoofd] [N 91 (1982)]
III-4-4
|