20547 |
olie |
olie:
aolie (Q196p Mheer)
|
olie [SGV (1914)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ǭli[verf] (Q196p Mheer)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
23150 |
olifant |
olifant:
Karte 109.
olifant (Q196p Mheer)
|
Elefant.
III-3-2
|
17916 |
omarmen |
omspannen:
umsjpanne (Q196p Mheer)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (Q196p Mheer),
afpalen:
afpalen (Q196p Mheer),
tuinen:
tȳnǝ (Q196p Mheer)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
tuin:
tūn (Q196p Mheer)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
stanketsel:
staŋkɛtsǝl (Q196p Mheer)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33736 |
omheining van opstaande latjes |
stegel:
štē̜gǝl (Q196p Mheer)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|
33734 |
omheining van takken |
getuinde haag:
gǝtȳndǝ hāx (Q196p Mheer)
|
Omheining van een erf of een stuk land, gevlochten van takken. [A 25, 4b; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
omhelzen:
omhelze (Q196p Mheer)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|