18975 |
onfatsoenlijk |
ongepoetst:
oongepoetst (Q196p Mheer)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
ongesiefers:
oongesīēfersj (Q196p Mheer),
gewoon spellingsysteem
oongesīēfers (Q196p Mheer)
|
gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
hokken:
hokke (Q196p Mheer),
samenhokken:
same hokke (Q196p Mheer)
|
samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18821 |
ongelukkige |
taperaar:
taperèr (Q196p Mheer)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
boel (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer,
Q196p Mheer,
Q196p Mheer),
kraam:
kraom (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer),
pruil:
pröl (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer),
struip:
(s.f.)
sjträöp (Q196p Mheer),
warboel:
warboel (Q196p Mheer)
|
boel [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)] || troep
III-4-4
|
33291 |
onkruid, algemeen |
onkruid:
onkrūt (Q196p Mheer)
|
De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.]
I-5
|
18990 |
onnozel |
stom:
sjtom (Q196p Mheer)
|
zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19267 |
onnozel persoon |
halve gare:
⁄n hovve gare (Q196p Mheer),
lobbes:
lubbes (Q196p Mheer),
onnozele hals:
onnuuëzele haos (Q196p Mheer),
sopsieme:
sop-sieme (Q196p Mheer),
uilskuiken:
uulskuke (Q196p Mheer),
zebedeus:
zebedeus (Q196p Mheer)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] || uilskuiken [SGV (1914)]
III-1-4
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onnūū:zel keender (Q196p Mheer)
|
Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22849 |
onpaar |
onpaar:
ompaar (Q196p Mheer),
onpaar (Q196p Mheer)
|
onpaar [SGV (1914)]
III-3-2
|