24868 |
oot |
peel:
-
peël (Q196p Mheer),
wilde haver:
WLD
wil haver (Q196p Mheer)
|
oot [wilde haver] [DC 30 (1958)] || Oot, wilde haver (avena fatua 5 tot 20 cm groot. De plant is zodevormend, de bladeren zijn borstelvormig; de aartjes bevinden zich in dichte, aarvormige pluimen, klein, lichtgroen tot grijsachtig van kleur, kort genaald. Van april tot en met juni. Te vi [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaart gaan:
veer guent bèvert (Q196p Mheer),
een bedeweg doen:
⁄nne beiweeg doe: (Q196p Mheer)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] || We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
17935 |
op de loop gaan |
bijzen:
Van vee.
bīēze (Q196p Mheer),
op de loop gaan:
op de loup gaon (Q196p Mheer),
vluchten:
vluchten (Q196p Mheer)
|
op de loop gaan [SGV (1914)] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de rug zitten:
op gnne ruk zitte (Q196p Mheer)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op zijn tenen lopen:
op zn tīēne loope (Q196p Mheer)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op een drafje lopen:
op n drefke lope (Q196p Mheer)
|
lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21197 |
op reis gaan |
op reis zijn:
op rees zīē (Q196p Mheer)
|
op reis gegaan zijn [te mantij zijn] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32920 |
op rijen zetten |
reken:
rēǝkǝ (Q196p Mheer)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op schtelte loupe (Q196p Mheer)
|
stelten (op - loopen) [SGV (1914)]
III-3-2
|
17913 |
opbergen |
ewegdoen:
ə weg dōē (Q196p Mheer)
|
opbergen [DC 38 (1964)]
III-1-2
|