33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
plantaardappelen:
plānt[aardappelen] (Q196p Mheer)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
17953 |
pootjebaden |
baden:
baaje (Q196p Mheer)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22660 |
poppenspel |
poppenkast:
Karte 353.
poppenkast (Q196p Mheer)
|
Puppentheater.
III-3-2
|
24490 |
populier (alg.) |
canadas:
WLD
canadas (Q196p Mheer),
popelaar:
paopelèr (Q196p Mheer)
|
De populier in het algemeen (populier, peppel, peppelboom). [N 82 (1981)] || populier [SGV (1914)]
III-4-3
|
21482 |
portefeuille |
portefeuille (fr.):
portefŭŭl (Q196p Mheer),
Karte 74.
porte(-)feuille (Q196p Mheer)
|
Brieftasche || de kleine, platte, meestal leren, dubbele tas met vakjes, waarin mannen hun bankbiljetten, identiteitsbewijs enz. bij zich dragen [kamtas, portefoelie] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21481 |
portemonnee, beurs |
beurs:
’n lèère böörsj (Q196p Mheer)
|
Een lederen portemonnaie. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
21203 |
postbode |
facteur (fr.):
facteur (Q196p Mheer),
fakteur (Q196p Mheer),
faktøͅər (Q196p Mheer)
|
de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND]
III-3-1
|
33573 |
postelein |
postelein:
postelein (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)]
I-7
|
21141 |
postkoets |
postkoets:
poskoetsj (Q196p Mheer)
|
een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21207 |
postzegel |
postzegel:
Opm. is huidige benaming.
posziegel (Q196p Mheer),
timbre (fr.):
Opm. is oude benaming.
tember (Q196p Mheer)
|
het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|