21698 |
prop |
bol:
Van Dale: I. bol, 3. voorwerp van min of meer zuiver ronde gedaante, bal; - prop; - ...
bool (Q196p Mheer)
|
een bal van samendrukbaar materiaal, bijv. papier [dompel, bol, prop] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
22310 |
proppenschieter |
klapbus:
klabus (Q196p Mheer),
klapbus (Q196p Mheer),
knapbus:
eng knapbös (Q196p Mheer),
knapbös (Q196p Mheer)
|
Een klakkebus (cilindervormig kinderspeeltuig van uitgehold vlierout, waarmede een prop wordt weggeschoten). [ZND 08 (1925)] || Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)] || Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)]
III-3-2
|
20456 |
prostituée |
hoer:
hoor (Q196p Mheer)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
schap:
schaap (Q196p Mheer)
|
schaprade [SGV (1914)]
III-2-1
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruuk (Q196p Mheer)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18985 |
pruilmond |
zuurpruim:
zōērproem (Q196p Mheer)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20911 |
pruim |
pruim:
proem (Q196p Mheer)
|
I-7
|
21354 |
pruis |
pruis:
pruusch (Q196p Mheer)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|
21355 |
pruisen |
pruisen:
Prusche (Q196p Mheer)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18926 |
prutsen |
broddelen:
broddele (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
frikkelen:
frikkele (Q196p Mheer),
klommelen:
klommele (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
prutsen:
prutse (Q196p Mheer),
verprutsen:
verprutsen (Q196p Mheer)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|