e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepwoord voor de jonge geit met, met: mɛt, mɛt (Mheer) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roeren roeren: reure (Mheer) roeren [DC 47 (1972)] III-2-3
roest roest: roest (Mheer), ros (Mheer), rost (Mheer) roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roesten roesten: roeste (Mheer), roste (Mheer) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roestplek spikkel: sjpekkel (Mheer) Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
roet roet: rooët (Mheer) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] III-2-1
roezemoezen roezemoezen: Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezemoeze (Mheer), wiezelen: wiezjele (Mheer) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] || roezemoezen [SGV (1914)] III-3-1
rogge koren: [koren] (Mheer), rog(ge): rø̜qǝ (Mheer) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood zwart brood: zjwart broëd (Mheer) roggebrood [DC 35 (1963)] III-2-3
rok als bovenkledingstuk overrok: euverrok (Mheer) rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)] III-1-3