18225 |
binnenstebuiten |
averechts:
averēējs (Q196p Mheer)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binne-tèsj (Q196p Mheer)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
cinema:
cinema (Q196p Mheer),
Karte 240.
cinema (Q196p Mheer),
film:
Karte 240.
film (Q196p Mheer)
|
(Ich gehe ins) Kino. || Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19352 |
bits |
kortaf:
kortaaf (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaor (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
blaŏr (Q196p Mheer)
|
Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)] || een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
24469 |
blad (alg.) |
blad:
blaad (Q196p Mheer),
blaat (Q196p Mheer)
|
blad [SGV (1914)]
III-4-3
|
33194 |
blad van de aanaardhandploeg |
kaploep:
kaplup (Q196p Mheer)
|
Het werkende deel van de aanaardhandploeg. [N 18, 46a; monogr.]
I-5
|
19402 |
blad van een lepel |
scheplepel:
sjupleppel (Q196p Mheer)
|
Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (Q196p Mheer),
blader:
blāi̯ǝr (Q196p Mheer)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
33504 |
bladkool, snijkool |
los hoofd:
los heujt (Q196p Mheer),
losse moes:
loesjemooës (Q196p Mheer)
|
[N Q (1966)]
I-7
|