32880 |
snede van het blad van de zeis |
snade:
snǭi̯ (Q196p Mheer)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
22346 |
sneeuwbal |
ijsbal:
iesbaal (Q196p Mheer)
|
Een bal van samengepakte sneeuw [sneeuwbal, jupke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24714 |
sneeuwbes |
zeepkruid:
-
zèèp-kroe:d (Q196p Mheer)
|
sneeuwbes (Symphoricarpus racemosus) [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
⁄n sjnīējebuuj (Q196p Mheer)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
schnieje (Q196p Mheer),
shnieje (Q196p Mheer),
sjnieje (Q196p Mheer)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
sjnië-klukske (Q196p Mheer),
-
sjnie:je-klökske (Q196p Mheer),
WLD
sjnieë-klökske (Q196p Mheer)
|
sneeuwklokje [DC 56 (1981)], [ZND 34 (1940)] || Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
schnɛ̄j (Q196p Mheer),
shniea (Q196p Mheer),
sjnieë (Q196p Mheer),
sjnīēje (Q196p Mheer),
sjnîê (Q196p Mheer)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [RND], [SGV (1914)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
vlot:
flot (Q196p Mheer)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
schneuvele (Q196p Mheer),
sjneuvele (Q196p Mheer)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)] || sneven (sneuvelen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
33232 |
snijbiet |
snijkaroot:
šnii̯kǝrōǝt (Q196p Mheer)
|
Beta vulgaris L. var. cicla L. De snijbiet is een variëteit van de voederbiet speciaal gekweekt voor het blad dat als spinazie kan worden gebruikt. Evenals rode biet hoort de snijbiet eerder bij de moestuin- dan bij de akkergewassen. Het lemma staat toch hier vanwege de "lexicale nabijheid" met andere bieten en knollen. [A 13, 2d; monogr.]
I-5
|