24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
schprinkhaan (Q196p Mheer),
shprinkhaan (Q196p Mheer),
sjprinkhaan (Q196p Mheer)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
shprooatele (Q196p Mheer),
sjproötele (Q196p Mheer),
sproeten:
schprote (Q196p Mheer)
|
sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
hoot rape (Q196p Mheer),
rape (Q196p Mheer)
|
sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
sprookseltje:
peuëkselke (Q196p Mheer),
vertelseltje:
vertelselke (Q196p Mheer)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruiten:
sjprōēte (Q196p Mheer)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
uitspruiten:
WLD
ōētsjprōēte (Q196p Mheer)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
schprōte (Q196p Mheer),
sjproete (Q196p Mheer)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
18066 |
spruw |
spruw:
sjpruw (Q196p Mheer)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
sjprietse (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
spritsen (<du.):
sjprietse (Q196p Mheer),
spruitsen:
schpruite (Q196p Mheer)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
spuibakje:
sjpŭŭj-bekske (Q196p Mheer)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|