22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sjta:ntbe.lt (Q196p Mheer)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
sjtaasje (Q196p Mheer)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
gats, gatsje:
gats (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer),
getske (Q196p Mheer),
steeg, steegje:
schte?g (Q196p Mheer),
schteeg (Q196p Mheer),
schtêgske (Q196p Mheer)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
schteek (Q196p Mheer),
shteeak (Q196p Mheer),
stee:k (Q196p Mheer)
|
een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] || steek [SGV (1914)]
III-1-2
|
32871 |
steel van de zeis |
([zeis])snaad:
šnǭt (Q196p Mheer),
([zeis])steel:
štīl (Q196p Mheer)
|
De benamingen voor de steel van de zeis. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 4. In de Nijmeegse vragenlijst 18 is gevraagd naar het voorkomen van de zeis met een steel als van model B. Van de 133 invullers kenden er 110 het model niet. Op een enkele uitzondering na (die wijst op het te maaien object: taludzeis, serdelzeissem) heeft het model geen aparte naam; soms wordt uitdrukkelijk opgegeven dat het bovenste handvat ontbreekt of vroeger ontbrak (in P 197, Q 94, 99, 171, 172, 174, 175, 178, 179, 179a en 188). Het voorkomen van model B is ook nog af te leiden uit de opgaven over de benamingen van de handvatten, nl. daar waar het bovenste handvat "kort" of het onderste "lang" wordt genoemd (in L 324 en 382). De twee invullers van L 318b beschreven kennelijk zowel model A als model B: de één noemde het bovenste handvat het lange en het onderste het korte; de ander deed dit precies omgekeerd. Tenslotte is het voorkomen van model B af te leiden uit de antwoorden op de Nijmeegse vragenlijst C, waar is gevraagd naar het handvat van de zeis, "indien er maar één is" (zie het lemma ''enkelvoudig handvat''); op deze vraag is bevestigend geantwoord in 16 plaatsen. Op grond van al deze gegevens is in kaart 11 aangegeven waar model B voorkomt. Zie verder onder de lemma''s over de handvatten van de steel van de zeis en afbeelding 4. Met ''werf'' en ''gewerf'', die in dit lemma voorkomen, wordt doorgaans de steel van de zicht aangeduid. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 18, 67a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 6; L 45, 6; add. uit N 14, 131; N 18, 68 en 69; A 4, 28; A 14, 2; A 23, 16; L 20, 28; monogr.]
I-3
|
33039 |
steel van de zicht |
steel:
štīl (Q196p Mheer)
|
Houten gedeelte van de zicht. De lengte hiervan is ± 80 cm; aan het ene uiteinde zit het handvat en aan het andere wordt het blad bevestigd. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk ook lemma en kaart ''steel van de zeis'' (3.2.3) in aflevering I.3. Omdat men ter plaatse de zicht vanouds niet gebruikte, is er voor de steel geen naam bekend in: L 312, 313, 315, 316, 353, 354, 355, 356, 358, 359, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 368 en 413. Als voor dezelfde plaats zowel een simplex (werf, gewerf) alsook een samenstelling (zichtewerf e.d.) is opgegeven, is in dit lemma alleen het simplex opgenomen. De snaad-opgaven zijn wel overdrachtelijk vanwege de steel van zeis; de steel-opgaven zijn doorgaans jong. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 8; L 45, 8; monogr.; add. uit: N 14, 131; A 14, 10; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19408 |
steelvormig handvat |
steel:
schtiel (Q196p Mheer),
shtīēl (Q196p Mheer),
sjtīēl (Q196p Mheer)
|
Rechte greep waarmee b.v. een pan, kan pot, lepel, vork wordt aangepakt (steel, handvat, handsvat) [N 79 (1979)] || steel [SGV (1914)]
III-2-1
|
20942 |
steen |
keen:
WLD
keeën (Q196p Mheer)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33683 |
steenachtige grond |
steenland:
štēlānt (Q196p Mheer)
|
Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4]
I-8
|
28206 |
steengruis |
kiezel:
kīzǝl (Q196p Mheer)
|
Kleine stukjes steen waarmee men wegen bedekt. Voor een verklaring van het woordtype ɛbrokkeljonɛ zie men de toelichting bij het lemma ɛmokerɛ (WLD II.9, blz. 15) waarin ɛbrokkeljonɛ in verband wordt gebracht met het Franse ɛbriquallonsɛ en het Waalse ɛbricayonsɛ ø̄steenpuinø̄.' [L 24, 28a; monogr.]
I-8
|