19820 |
stoof, voetenwarmer |
stoof:
schtoof (Q196p Mheer)
|
stoof [SGV (1914)]
III-2-1
|
33419 |
stookgat van de oven |
ovenmuil:
[oven]mǫu̯l (Q196p Mheer)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
stookhuis:
štǫu̯kǝs (Q196p Mheer),
štǭkǝs (Q196p Mheer)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
schtoumboot (Q196p Mheer)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
19397 |
stop |
stop:
sjtop (Q196p Mheer)
|
Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
schtop (Q196p Mheer),
štoͅp (Q196p Mheer)
|
stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
32330 |
stop, tapkraan |
stop:
štǫp (Q196p Mheer),
tap:
tap (Q196p Mheer)
|
De, volgens respondenten uit Horst (L 246), Broekhuizenvorst (L 0247), Venlo (L 271) en Beesel (L 300), van kurk vervaardigde stop, die ter afsluiting in het tapgat wordt geslagen. Wanneer het houten vat wordt aangeslagen, wordt de stop vervangen door een houten tapkraan. [A 36, 3d; monogr.]
II-12
|
19376 |
stop, zekering |
stop:
sjtop (Q196p Mheer)
|
Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
štǫpǝlǝ (Q196p Mheer)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
25173 |
stormx |
storm:
sjteurm (Q196p Mheer)
|
storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)]
III-4-4
|