21884 |
tegenvaller |
strop:
sjtrup (Q196p Mheer)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
telefoon (Q196p Mheer)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
telefooncel:
telefooncel (Q196p Mheer)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21208 |
telegram |
depche (<fr.):
Opm. is oude benaming.
dépèche (Q196p Mheer),
telegram:
telegram (Q196p Mheer),
Opm. is huidige benaming.
telegram (Q196p Mheer)
|
een per telegraaf overgebracht bericht [telegram, draadbericht] [N 90 (1982)] || telegram [SGV (1914)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
aantrekken:
āntrękǝ (Q196p Mheer)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
verpapzakt:
verpapzakt (Q196p Mheer)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18984 |
teleurstellen |
tegenvallen:
tinge valle (Q196p Mheer)
|
niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19253 |
ten einde brengen |
afmaken:
aafmake (Q196p Mheer)
|
een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17632 |
tepel |
deempjes:
dɛ̄mkǝs (Q196p Mheer),
tet:
gebruikt voor de tepel maar ook voor de hele borst
tet (Q196p Mheer)
|
Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] || Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)]
I-9, III-1-1
|
34452 |
tepel van een geit |
deem:
dē̜m (Q196p Mheer)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|