18002 |
verkleumd |
bevroren:
bevrore van de kow (Q196p Mheer),
verkild:
verkĕld (Q196p Mheer)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21392 |
verkoper |
verkoper:
verkuiper (Q196p Mheer)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
18074 |
verkouden |
verkouden:
verkowwe (Q196p Mheer)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
e hat n zjoer kow (Q196p Mheer),
ɛng kôw op et lie:f (Q196p Mheer),
Ruwer
ɛng kow op zenne zak (Q196p Mheer),
snop:
ich hub de sjnoep (Q196p Mheer),
ich hub mich n sjnoep getrappeerd (Q196p Mheer),
sjnoep (Q196p Mheer),
zware kou:
e hat n zjoer kow (Q196p Mheer)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21281 |
verkwisten |
verbrassen:
verbrasse (Q196p Mheer)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
bleu:
blūū: (Q196p Mheer)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
tutterig:
tutterig (Q196p Mheer)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verleezen (Q196p Mheer),
verleze (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
verleëze (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
verliezen [DC 38 (1964)], [SGV (1914)] || wij verliezen [ZND 08 (1925)]
III-3-1, III-3-2
|
19338 |
vermaak |
amusement:
amŭŭzemèènt (Q196p Mheer)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25091 |
vermengen |
mengelen:
mingele (Q196p Mheer)
|
in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|