19179 |
verstandig |
verstandig:
verschtendig (Q196p Mheer),
versjtendig (Q196p Mheer)
|
een goed verstand hebben; zijn verstand goed gebruikend [bezouwig, redelijk, radelijk] [N 85 (1981)] || verstandig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17625 |
verstandskies |
oogtand:
oogstânt (Q196p Mheer)
|
verstandskies (oogtand, baktand) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29112 |
verstellen |
stukken:
štø̜kǝ (Q196p Mheer),
stukkeren:
štøkǝrǝ (Q196p Mheer)
|
Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW]
II-7
|
22349 |
verstoppertje spelen |
kloekepiep hellen:
kloekepiep helle (Q196p Mheer),
koekepiep spelen:
koekepiep schpele (Q196p Mheer),
piepekloek hellen:
piepekloek helle (Q196p Mheer),
piepekoek spelen:
piepekoek spelen (Q196p Mheer),
versteken:
versjteeke (Q196p Mheer)
|
Het spel waarbij alle personen zich verstoppen, behalve één die alle anderen moet zoeken; bij het doel (bijv. een boom) kunnen de verstopten zich afmelden (op dit spel bestaan vele varianten, misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld [N 88 (1982)] || schuilevinkje spelen [SGV (1914)] || Verstoppertje spelen.
III-3-2
|
18140 |
verstuiken |
verstuiken:
verschtŏkt (Q196p Mheer),
verschtøke (Q196p Mheer),
verstoekt (Q196p Mheer)
|
ik heb mijn voet verstuikt [ZND 08 (1925)] || verstuiken [SGV (1914)] || verstuikt [SGV (1914)]
III-1-2
|
32577 |
verteerde mest |
korte mest:
kǫrtǝ [mest] (Q196p Mheer)
|
De termen in dit lemma zijn voor het merendeel van toepassing op mest die lange tijd het onderste of het binnenste deel van de mesthoop heeft gevormd en daardoor goed verteerd is: mest van hoge kwaliteit, die gemakkelijk in kleine delen uiteenvalt. Het onderste uit de mestkuil is vaak zo brokkelig dat het niet met de riek kan worden opgenomen. Deze mest wordt veelal als weidemest gebruikt. Voor sommige termen zie men dan ook het lemma compost. De termen aan het einde van het lemma hebben betrekking op oude, uitgedroogde mest die zijn kwaliteit grotendeels verloren heeft. [N M, 10a; N 11, 27 add.; N 11A, 4a + 4c + 36 + 37; JG 1a + 1b add; div.]
I-1
|
19304 |
vertrouwen |
vertrouwen:
vertroewe (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
iemand of iets betrouwbaar achten [vertrouwen, trouwen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
21737 |
vervanger |
remplaant (fr.):
rampelesaant (Q196p Mheer)
|
iemand die in dienst gaat in plaats van een ander [remplaçant] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18928 |
vervelend werk |
gefriemel:
gefriemel (Q196p Mheer)
|
vervelend, peuterig werk [geneuk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18820 |
verveling |
verveling:
vervèèling (Q196p Mheer)
|
de toestand waarin men zich verveelt [verveling, vernooi, verlei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|