e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlechtlatten steekstekken: štekštɛkǝ (Mheer), vitshouter: vetšhǭtǝr (Mheer) Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld] II-9
vleermuis bladermuis: plajjermoes (Mheer), fladdermuis: fladdermoes (Mheer), flajjermoe:s (Mheer) vleermuis [DC 40 (1965)], [ZND 08 (1925)] III-4-2
vlees vlees: vleesj (Mheer) vlees [DC 03 (1934)] III-2-3
vlees conserveren zouten: zo.tǝ (Mheer) Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.] II-1
vleesmade, larve van de bromvlieg made: gewoon spellingsysteem  maaj (Mheer) made, vleeswormpje [N 26 (1964)] III-4-2
vlegelknuppel, slaghout vlegel: [vlegel] (Mheer) Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4] I-4
vlegelstok steel: šti.l (Mheer) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien flikkeflooien: flikkeflaoje (Mheer), flikkefloren: Hee laag te fleenkefloere (Mheer), naar de mond kallen: no g⁄nne moond kalle (Mheer), teutelen: Van Dale: teutelen, (gew.) 1. talmen, treuzelen, niet voortmaken; babbelen, kletsen.  teutele (Mheer) flikflooien [SGV (1914)] || Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)] III-3-1
vleier bloksleper: bloksleiper (Mheer), kontenkruiper: koontekrōēper (Mheer), vottenkruiper: vottekroeper (Mheer) een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1
vleiwoord voor het varken kuusje: kyškǝ (Mheer) [VC 14, 2c v] I-12