id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34348 | vlekziekte | vlekkenvuur: vlɛkǝvȳr (Mheer) | Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.] I-12 |
24391 | vliegen, weven van een vlieg | kiervelen: kiervele (Mheer), rispelen: rispele (Mheer), zweven rispele (Mheer) | vliegen ve vlieg III-4-2 |
19452 | vliegenraam, hor | dradending: dròòte-deenk (Mheer) | Vlechtwerk van metaaldraad in een raam gevat dat voor een venster wordt gezet om het binnenvliegen van insekten te beletten (hor, horretje, zeef, draad) [N 79 (1979)] III-2-1 |
22375 | vlieger | vlieger: vleger (Mheer), waaierd: wejjerd (Mheer), wèjert (Mheer) | Een vlieger (kinderspeeltuig). [ZND 08 (1925)] || Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)] III-3-2 |
24773 | vliegezwam | champignon: WLD zjampeljong (Mheer) | Vliegenzwam: een giftige paddestoel met een melkblanke steel, een helrode tot oranje hoed met witte schubjes, een kraag om de steel en een gerande knol; insekten sterven als zij erop gaan zitten (vliegendood, vliegenkampernoelie, duivelskers). [N 92 (1982)] III-4-3 |
28425 | vlieggat, vliegspleet | tijllok: tiǝllōǝk (Mheer), tēllōǝk (Mheer) | Opening aan de voorkant van korf en kast waardoor de bijen in en uit kunnen vliegen. Een vlieggat moet niet te hoog van de grond zijn en liefst niet gericht op de koudste windrichting. ''s Winters kan men het vlieggat in de korf dichtmaken met een rolletje stro met wilgebast omwonden. In de moderne kast werkt men met een vlieggatschuif om de vliegspleet af te sluiten. Wat betreft het woordtype "tijlgat" zij opgemerkt dat het woorddeel "tijl" moeilijk eenduidig is te etymologiseren. Bij het kiezen van de woordtypen heeft de redactie de verschillende verklaringen in het midden gelaten. Het grondwoord is ''ijlgat''. Met het voorafgaande lidwoord ''het'' werd de uitspraak door metanalyse ''tijlgat''. Dus ''tijlgat'' is ontstaan uit ''het ijlgat''. Of in dit lemma alle varianten van ''tijl-'' als metanalyse van ''het ijl-'' geīnterpreteerd kunnen worden, blijft echter een vraag. [N 63, 5a; N 63, 10b; N 63, 5b; Ge 37, 15; monogr.] II-6 |
21192 | vliegtuig | vliegmachine: vleegmasjieng (Mheer) | het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)] III-3-1 |
21193 | vliegveld | vliegveld: vleeg-vèèld (Mheer) | het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)] III-3-1 |
24499 | vlier | heulenteer: - heulentèr (Mheer), heulenteerstruik: gecombineerd met ZND 8 055, idem heulenterstroek (Mheer) | vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)] || vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)] III-4-3 |
24505 | vlierbes | wiemeltjes vd h.: - wiemelkes v/d heulentèr (Mheer) | vrucht van de vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)] III-4-3 |