e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vliering bovenste zolder: buvveste zolder (Mheer) Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)] III-2-1
vlies in een vrucht keets: WLD  ketsj (Mheer) Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)] I-7
vlinder pepel: pepel (Mheer), piepel (Mheer, ... ), [accent ` is mogelijk verdwaald puntje van de i ]  piepèl (Mheer), pepelon: piepelon’ (Mheer), piekel: pi.kəl (Mheer), piekel (Mheer, ... ), pikkel (Mheer), pikəl (Mheer), vlinder: vleender (Mheer) vlinder [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] || vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlinderdasje nondejuke: noondejuuke (Mheer), strikje: sjtrikske (Mheer) vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)] III-1-3
vlo (enk.) mensenvlo: gewoon spellingsysteem  ’n mìensje-vloē (Mheer), vlo: vlao (Mheer), vloea (Mheer), vlōēë (Mheer), gewoon spellingsysteem  vloë (Mheer) mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vloo [SGV (1914)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vleui: vlööj (Mheer), vloen: vlūūë (Mheer), vlu: gewoon spellingsysteem  vlûû (Mheer), vlun: vluua (Mheer) vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)] || vlo (znw mv) [N 26 (1964)] || vlooien [SGV (1914)] III-4-2
vloeibaar varkensvoer brijsel: brii̯sǝl (Mheer) [N 76, 38; N 76, 39; monogr.] I-12
vloek vloek: vlook (Mheer) een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] III-3-1
vloeken vloeken: vloke (Mheer), vlooke (Mheer) godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [SGV (1914)] III-3-1
vloer vloer: vlǭr (Mheer) Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-9