33681 |
vruchtbare grond |
wasbare grond:
wāsbǝrǝ grōnt (Q196p Mheer)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
21584 |
vruchtgebruik |
leeftocht:
leftoojt (Q196p Mheer),
tocht:
toch (Q196p Mheer)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)] || hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
24966 |
vuil waterx |
gemoerd water:
gemuijerd water (Q196p Mheer)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17658 |
vuist |
vuist:
n vōēst (Q196p Mheer)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
bos:
bos (Q196p Mheer)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25125 |
waaienx |
waaien:
het wɛ̄jde (Q196p Mheer),
wĕĕje (Q196p Mheer),
wɛ̄je (Q196p Mheer)
|
het waaide [SGV (1914)] || waaien [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
18860 |
waarderen |
waarderen:
wardeere (Q196p Mheer)
|
op de juiste of op hoge waarde schatten, op prijs stellen [waarderen, tellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21457 |
waarschuwen |
waarschuwen:
waarsjŭŭwe (Q196p Mheer)
|
het attent maken op gevaar of nadeel dat men door een bepaalde oorzaak zou kunnen ondervinden [vermaan, waarschuwing] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21589 |
wacht |
wacht:
wacht (Q196p Mheer)
|
de taak om de kazerne te bewaken [vigilantie, wacht, faction] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20440 |
wachthouden bij een dode |
waken:
wake (Q196p Mheer)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|