19714 |
wasbord |
wasplank:
wèèsj-plaank (Q196p Mheer)
|
de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
19658 |
wasgoed |
was:
wesj (Q196p Mheer)
|
wasgoed [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
daamp (Q196p Mheer)
|
Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30318 |
waterdorpel |
drempel:
dø̜mpǝl (Q196p Mheer),
latei:
latej (Q196p Mheer)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
24273 |
waterhoen |
waterhoentje:
waterheuntje (Q196p Mheer)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24632 |
waterloot |
waterspruit:
WLD
water-sjprōēt (Q196p Mheer)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpokke (Q196p Mheer)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (Q196p Mheer),
pø̄.t (Q196p Mheer),
pøͅt (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer,
Q196p Mheer)
|
[DC 21 (1952)] [RND 08] [SGV (1914)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
18123 |
waterzucht |
water:
water (Q196p Mheer)
|
Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zucht, het water). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22860 |
weddenschap |
weddenschap:
wɛdəsjap (Q196p Mheer)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|