21528 |
welkom |
heim (du.):
hie esse eumer heim (Q196p Mheer)
|
Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
oogsbrò:je (Q196p Mheer),
ouchsbroaj (Q196p Mheer),
wenkbrauw:
winkbrao (Q196p Mheer)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wensen:
winsche (Q196p Mheer)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
wèèrk (Q196p Mheer)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
wèrk (Q196p Mheer),
wèèrk (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] || het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] || werk (zn.): (Ik gebruik de auto niet veel). Ik voel me het lekkerste als ik geregeld naar mijn - loop. [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
28401 |
werkbij |
kleine [bij]:
klęjn [bij]: (Q196p Mheer)
|
Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62]
II-6
|
18115 |
werkblaar |
kwert:
kwaa:rt (Q196p Mheer)
|
een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
18280 |
werkdaagse hoed |
`s werkdaagse hoed:
miene wèrdisjen (Q196p Mheer)
|
mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
18597 |
werkdaagse jas |
jas voor de werkdagen:
eine jas veur de wèrkdaag (Q196p Mheer)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
21486 |
werkdag |
werkdag:
eine jas veur de wèrkdaag (Q196p Mheer),
miene wèrdisjen (Q196p Mheer),
wèèrdes kléjer (Q196p Mheer)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] || mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)] || werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-3-1
|