33511 |
boomgaard |
fruitwei:
frötweij (Q196p Mheer),
frø̄t[wei} (Q196p Mheer)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|
24845 |
boomkruin |
douw:
dow (Q196p Mheer),
kruin:
WLD
kroeën (Q196p Mheer)
|
boomkroon || De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24127 |
boomkruiper |
boomkruipertje:
boomkrūūperke (Q196p Mheer)
|
boomkruiper (12,5 net een muis die tegen boomstammen opkruipt; dun krom bekje; nest in spleten en gaatjes; roep kort hoog [tiet, tiet, tiet]; zang kort tiereliertjen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
leeuwerik:
liuwrik (Q196p Mheer)
|
Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
stronk:
⁄nne sjtroonk (Q196p Mheer),
vot:
de vot (Q196p Mheer)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
24130 |
boomvalk |
valk:
valk (Q196p Mheer)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22339 |
boomvruchten stelen |
stropen:
sjtrø͂ͅpə (Q196p Mheer)
|
Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34565 |
boomwagen |
trikebale (wa):
trɛk˱bal (Q196p Mheer)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bunǝ (Q196p Mheer),
buǝnǝ (Q196p Mheer),
bǭnǝ (Q196p Mheer),
boon:
bun (Q196p Mheer),
buǝn (Q196p Mheer),
bǭn (Q196p Mheer)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18698 |
boordenknoopje |
bandjesknoopje:
bendsjes-knupke (Q196p Mheer)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|