25659 |
brouwerij |
brouwerij:
brywǝrij (Q196p Mheer),
panhuis:
panǝs (Q196p Mheer)
|
De plaats of het bedrijf waar men bier brouwt. In dit lemma zijn niet opgenomen de woorden die verwijzen naar een specifiek bedrijfsgebouw binnen de brouwerij. Zie daarvoor de lemmata ''mouterij, brouwhuis'', etc. Volgens de zegslieden uit Q 78 en Q 196 werd de term "panhuis" vroeger gebruikt, maar werd hij inmiddels vervangen door "brouwerij". Ook de invuller uit Q 188 vermeldt dat hij de term "panhuis" slechts uit oude archieven kent. [L 22, 27b; L 1u, 26;monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brök (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
brug [SGV (1914)] || een houten brug [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broed (Q196p Mheer),
broet (Q196p Mheer),
brōēd (Q196p Mheer),
1a-m; 22, 29a;
brōēd (Q196p Mheer)
|
bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
broedegom (Q196p Mheer),
man:
1a-m; 22, 29a;
maan (Q196p Mheer),
de -
maan (Q196p Mheer)
|
bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
bruu:dsjes (Q196p Mheer),
ə brŭŭdsje (Q196p Mheer)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] || Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broelef (Q196p Mheer),
broelef (v) (Q196p Mheer),
1a-m; 22, 29b;
brōēlef (Q196p Mheer)
|
bruiloft [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21573 |
brutaal |
astrant:
estraant (Q196p Mheer),
onbeschoft:
onbesjoefd (Q196p Mheer)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
bu (Q196p Mheer),
houwmouw:
(wind).
eng höw môw (Q196p Mheer),
regenbui:
règebu (Q196p Mheer),
schoer:
shoor (Q196p Mheer),
shoor (v) (Q196p Mheer),
sjoor (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
stroop:
check (s.f.)
sjträöp (Q196p Mheer)
|
bui [SGV (1914)] || bui, regen [ZND 01 (1922)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boe:k (Q196p Mheer),
bōēk (Q196p Mheer)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || de buik [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17635 |
buik (spotnamen) |
gielis:
gieles (Q196p Mheer),
pens:
paans (Q196p Mheer),
zak:
zak (Q196p Mheer)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|