19283 |
aarzelen |
draaien:
drieë (Q196p Mheer),
treuzelen:
treuzelen (Q196p Mheer),
treuëzele (Q196p Mheer)
|
aarzelen [SGV (1914)] || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
harten aos (Q196p Mheer),
roete aos (Q196p Mheer),
ös (Q196p Mheer),
ao"lang uitgesproken
aos (Q196p Mheer)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|
34184 |
abortus, verwerpen |
verschieten:
vǝršētǝ (Q196p Mheer)
|
Het uitdrijven van de vrucht voordat de normale draagtijd is verstreken en het jonge dier zijn volkomen ontwikkeling heeft bereikt. [A 48A, 9]
I-11
|
21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
accijns (Q196p Mheer)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
aajterdeenke (Q196p Mheer),
presumatie:
ik höw geng prezemaasje (Q196p Mheer),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
prezemaasje (Q196p Mheer)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18854 |
achterdochtig |
achterdochtig:
aajterdoojtig (Q196p Mheer)
|
een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
achterhaam (Q196p Mheer)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
achterhoofd:
aajter höjt (Q196p Mheer)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31587 |
achternaafband |
strijkband:
štrīk˱bant (Q196p Mheer)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achterste:
echterste (Q196p Mheer),
èjterste (Q196p Mheer)
|
achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|