e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mheer

Overzicht

Gevonden: 4071

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarzelen draaien: drieë (Mheer), treuzelen: treuzelen (Mheer), treuëzele (Mheer) aarzelen [SGV (1914)] || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)] III-1-4
aas in het kaartspel aas: harten aos (Mheer), roete aos (Mheer), ös (Mheer), ao"lang uitgesproken  aos (Mheer) Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] III-3-2
abortus, verwerpen verschieten: vǝršētǝ (Mheer) Het uitdrijven van de vrucht voordat de normale draagtijd is verstreken en het jonge dier zijn volkomen ontwikkeling heeft bereikt. [A 48A, 9] I-11
accijns accijns (<lat.): accijns (Mheer) de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)] III-3-1
achterdocht achterdenken: ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  aajterdeenke (Mheer), presumatie: ik höw geng prezemaasje (Mheer), ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44  prezemaasje (Mheer) achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)] III-1-4
achterdochtig achterdochtig: aajterdoojtig (Mheer) een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4
achterhaam achterhaam: achterhaam (Mheer) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhoofd achterhoofd: aajter höjt (Mheer) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1
achternaafband strijkband: štrīk˱bant (Mheer) De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11
achterste achterste: echterste (Mheer), èjterste (Mheer) achterste [SGV (1914)] III-1-1