18900 |
gehoorzaam |
gehoorzaam:
gehoorzaam (Q196p Mheer)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
(gewoon).
lōēstere (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer),
pareren:
(sterk!). WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.
pareere (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
geheugt (Q196p Mheer),
gehucht (Q196p Mheer, ...
Q196p Mheer)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [SGV (1914)], [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18882 |
gehuil, geschrei |
gekrijs:
gekrīēsj (Q196p Mheer)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17960 |
gehurkt zitten |
hukje zitten:
korte uu
huukske zitte (Q196p Mheer),
op zijn hukken zitten:
op zn hōēke zitte (Q196p Mheer)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯t (Q196p Mheer),
germ:
germ (Q196p Mheer),
met:
mɛt (Q196p Mheer)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gē̜ ̞tǝ[stal] (Q196p Mheer)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
21318 |
gejoel |
gejoel:
gejoel (Q196p Mheer)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
19265 |
gek |
gek:
gek (Q196p Mheer)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
gekken:
gekke (Q196p Mheer)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|