e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L159a plaats=Middelaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lasbrander lasbrander: las˱brãndǝr (Middelaar) Lasapparaat dat bestaat uit een metalen buis met tuitvormig mondstuk en twee toevoerleidingen, één voor de brandstof en één voor het verbrandingsmiddel (meestal zuurstof). Als brandstof kan waterstof, lichtgas of acetyleengas worden gebruikt. Zie ook afb. 43. [N 33, 190; monogr.] II-11
laskap, lashelm laskap: laskap (Middelaar) Metalen kap met donkergroen ruitje waarmee tijdens het elektrisch lassen hoofd en ogen tegen straling en metaalspetters beschermd worden. De laskap wordt met één hand vastgehouden, de lashelm wordt op het hoofd gezet. Zie ook afb. 46. [N 33, 192] II-11
lasstaaf elektrode: ēlɛktrōdǝ (Middelaar  [(bij elektrisch lassen)]  ) De metalen staaf die bij het elektrisch lassen van metalen als laselektrode dient. De laselektrode smelt daarbij ook en voegt zo metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld. De elektrode is ommanteld met een stof die als een soort vloeimiddel fungeert. Tijdens het lassen verdampt een deel daarvan en vormt een gas dat het gesmolten metaal tegen oxidatie beschermt. Op de lasnaad wordt een slak gevormd die met behulp van de lasbikhamer kan worden weggekapt. Zie ook afb. 45. [N 33, 191; monogr.] II-11
latierboom balk: balǝk (Middelaar) Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.] I-6
latwerk raam: raam (Middelaar) Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d] I-13
leeftijd, ouderdom ouder: gij löpt nog fleenk vör iemand van owen  alder (Middelaar) U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)] III-2-2
lege eerste koe guste schot: gyst sxǫt (Middelaar), schot: sxǫt (Middelaar) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
legnest legnest: lęxnę̄st (Middelaar) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
leiden dekken: dɛkǝ (Middelaar) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lemmer mes: mis (Middelaar) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1