34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlkǭi̯ǝr (L159a Middelaar)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
vetafdraaier:
vɛtafdręi̯ǝr (L159a Middelaar)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbu.r (L159a Middelaar)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
34226 |
melken |
melken:
mēlkǝ (L159a Middelaar)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
melktanden:
mɛlktānt (L159a Middelaar)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zok:
˲sok (L159a Middelaar)
|
[N 19, 20]
I-12
|
19514 |
melkkannetje |
romekannetje:
rome kènneke (L159a Middelaar)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
męlǝkkar (L159a Middelaar)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
goede melkkoe:
gui̯ mɛlku (L159a Middelaar)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoeltje:
mɛlkstøltjǝ (L159a Middelaar)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|